dinsdag 26 december 2006

4) Der Spaziergang.



Zoveel wist hij er wel van, dat als
hij het rode knopje zou indrukken,
er waarschijnlijk iemand zou komen
om hem te vertellen dat…






In het onderbewuste van de Kapitein tintelde en fonkelde het. Regenbogen en sterrestof. De associaties waren wilder dan een lied van Lenny Kuhr, en bruter dan Barbapappa. Ondanks zijn lethargische toestand was een deel van zijn brein bezig zich een weg naar het daglicht te bevechten door middel van technieken als osmose, peristaltiek en transpiratie. Het netto resultaat hiervan was dat na drie dagen de atmosfeer in het kleine hok zo veranderd was dat het aan diverse buitenaardse levensvormen de gelegenheid bood vrijelijk te ademen.

Hij liep over een vlakte. Een ruige vlakte, met nergens een boom. Een zilvergrijze hemel met ergens boven zijn hoofd, aan de rand van zijn blikveld, wat beweging. In de wolken herkende hij het portret van een volkszanger. Hij voelde zich een kleine jongen…



De Robot had de pas er goed in, en dat beviel hem uitstekend. Opschieten, daar hield hij wel van. Niet van dat benauwde. Onzekerheid, twijfels. Details zijn voor kleine geesten, zo hield hij zichzelf voor, en dus was het van het uiterste belang dat hij de benenwagen met enig enthousiasme over ’s Heeren wegen liet roffelen. Ach, dat heerlijke geluid van staal op asfalt. Uren kon hij er naar luisteren, of erover fantaseren. Wandelen was inderdaad zijn lust en zijn leven, en niets of niemand kon hem er van weerhouden er eens een flink stuk op los te stappen…En stond er dan eens wat in de weg? Huppekee, een flinke loei met de rechterpoot en de baan was weer vrij. Wat nou files!? Gewoon een beetje harder werken en die autootjes gaan vanzelf aan de kant.
Schreeuwende mensen? Had hij een broertje dood aan.
Gewoon negeren, die stumpers. “Wat sta je nou te brullen, knul!?” had hij vroeger uit beleefdheid nog wel eens geroepen, maar man, je kunt wel aan de gang blijven met dat klootjesvolk. Om de haverkamp staan ze dr weer. Blablabla. Dan weer dit, dan weer dat…Een plein vol…En vriendelijk blijven hielp niet meer. Kostte hem vroeger geen enkele moeite, maar op is op. Verspilling van tijd en moeite. Gewoon even de transformer doen, een paar fotontorpedo’s in een woonwijk jassen en ze hebben wel wat anders aan hun hoofd. Ze zien toch dat er gewandeld moet worden, teringlijers…Minne gasten vond i ze…Hij zou er ooit eens een gedicht aan wijden. Gewoon, om ze manieren te leren of iets dergelijks.

Het werd dus tijd voor een wandellied. Maar wat zou er toch passen bij deze fraaie gelegenheid. Hij keek om zich heen. Het weer was werkelijk schitterend, de koperen ploert hing hoog aan de hemel, ongehinderd door enig wolkendek, boerenzwaluwen, overal bloemen, een licht briesje, zich eindeloos uitstrekkend laagland, brede rivieren, alles leek gereed voor een euforisch stukje wandelen met gezang. Een pelgrimage. Een ode aan Jac P. Thijsse, de Grote Ontdekkingsreizigers, Albert Speer, Neil Armstrong, Asimov…

Een of ander fraai en motiverend stukje van Slayer, dat leek hem wel wat…En hoe toepasselijk, want had hij niet zojuist besloten bij de Tijdelijke Flirt op theevisite te gaan ?…Met dit extra hart onder de riem, en aangejaagd door een prima lied moest het toch lukken om voor de middag haar omgekeerde bloempot te bereiken…

Hij wandelde en zong dat het een lieve lust was, op de maat stampend en de weg vrij trappend van allerhande zaken die eventueel een belemmering van zijn zo prangende vooruitgang konden betekenen.
Het regende brokstukken, stoepranden, fietsen, schreeuwers, autootjes, levende have, graspollen, dakkapellen, voorgevels, terwijl er achter hem een steeds sneller aanzwellende schare bewonderaars zich een uiterste moeite getroostte het ijltempo van de Metalen Loopmachine bij te houden…Op uitvallers en achterblijvers werd niet gewacht.
Man, wat zong hij prachtig. Dan weer met een timbre als Willy Alberti, gevoelig en toch overtuigend, dan weer wild en sexy als Bon Scott…Ondertussen het landschap aan flarden rijtend met zijn werkelijk zeer fraai gemodelleerde stalen raketlaarzen. Als een sneeuwschuiver gierde hij door aardlagen van zeven voet, rivieren traden buiten hun oevers door het mechanische geweld, hele bossen ontworteld, de Veluwe gehuld in stofwolken, als een goddelijke kloofbijl spleet hij polders en heuvelruggen zonder ook maar een seconde te vertragen…

Voor hem de idylle. Een landschap, ongerept en vredig. Hier en daar een dorpje, een paard en wagen, men nam de pet af voor mijnheer de dokter in zijn auto, en op het plein een grote kastanjeboom met een bankje. Boerenzwaluwen…

Achter hem het inferno. De horizon stond over de volle breedte in brand. Donkere wolken en laaiende vlammen zetten het landschap in een spookachtig licht- en schaduwspel. Puinhopen en karkassen van loodsen en voertuigen. Het weeklagen van oude moedertjes, doodsrochels en dramatische gebaren.
Men smeekte de zegen van boven af. Zelfs Peyzel. Een complete verloedering van de zeden was het meest in het oog springende gevolg. En sjanker.
Een niet aflatend gerommel deed kond van een exploderend ding in de verte, de lucht zelf stond in brand. Flitsen en geratel. Maankraters en brandende zwavel. Kannibalen en enge ziektes in de eenentwintigste eeuw? Laat ze cake eten!
In een poging de verwoesting een halt toe te roepen had men het leger ingezet, met voorspelbaar resultaat…Moedig hadden ze gestreden, en gesneuveld waren zij met tientallen, honderdtallen. Aan flarden! De brekebeentjes, geen schijn van kans tegen de Mensgeworden Machine. Je reinste zelfmoord. Zingend en dansend sabelde hij de krijgsmacht van de kaart. Als poppen vlogen ze door de lucht. Velen naakt. Schanulleke…Geen projectiel leek vat op hem te hebben, en dankzij wat holografische projecties sloegen de meesten al bij voorbaat op de vlucht, alleen om elkaar in blinde paniek te vertrappen. De overlevenden verdronken zoals gewoonlijk bij het oversteken van een boerensloot.
Wat raketjes links en rechts, een paar likkende vlammen zo lang als de Noordzee breed is, en ajuu paraplu…Een bloedbad, een vloedgolf van verwoesting en verminking. Een dansend knekelhuis. Geen steen bleef op de andere en waar ooit de kikkertjes speelden in een groene oase was nu alles bedekt met schuim en asch. Een zwarte storm trok over het land en een lange duisternis leek in te treden.

Een sprankje hoop bracht nog de luchtmacht, die met de laatste snufjes op het gebied van nucleaire technologie een gordijn van hellevuur wist op te trekken, een tabernakel des doods. Op foto’s later het gezicht van de Satan. Slechts wat geblakerde schedels…
Als trage motten veegde hij de gevleugelde helden uit het zwerk. Niets leek simpeler dan dat. Honderd, nee duizend valschermen, als witte anjers in het knoopsgat van Anthony Fokker.
Uit de vlammenzee die tot aan de stratosfeer leek te reiken, mythisch,
de Vuist van God, wandelde een wrekende Priapist.

In hem de eenzaamheid, want inmiddels in gedachten verzonken. Hij was bijna op de plaats van bestemming dus het leek hem beter eens even een beetje kalm aan te doen. Bovendien had hij geen bloemen bij zich en zijn volgelingen hadden honger.



Geen opmerkingen:

 

Samen met u online: niemand!

Add to Technorati Favorites