vrijdag 23 februari 2007

13) Vacuüm, mijn kind!















Dansende wereldleiders zover het oog reikte...


Het kleurloze licht dat het universum dooraderde vulde ook de ruimte in het hoofd van de Robot. Met een nauwelijks door natuurwetten gebonden snelheid spleet hij tijd en ruimte, volgde de kromming van onzichtbare velden, en wist door behendig gebruik te maken van graviteit en zonnewind een afstand te overbruggen die in menselijke maatstaven uitgedrukt slechts verbijstering en direct contact met het absurde teweegbracht.

Een reis als een diavoorstelling van panoramische gedichten, een lied in woord en daad.

Protuberansen en asteroïdenvelden ontwijkend, scherend langs meteoren en dode planeten, gedragen door een wolk van elektronen op het snijvlak van vier dimensies driftend was het de zoektocht naar een vredige vallei, een nieuw begin, dat hen dieper en dieper het eindeloze zwart in zoog.
Weg van alle kleinburgerlijke wanen die hen gekluisterd hadden gehouden aan een vegeterend bestaan, de vleugels uitslaan! op een epische tocht waarvan de Kapitein mogelijk al een glimp had opgevangen. De kosmos zou bloeien.

De Flirt, bijna ongevoelig voor zwaartekracht aangezien zij voornamelijk uit licht en suggestie bestond, maakte het zich gemakkelijk aan de bar en keek hoe de Kapitein symbolisch aan het houten stuur draaide en als een bezetene half verstaanbare kreten in een koperen pijp stond te brullen.
Hij was geil, en iedereen mocht het weten...

De Veldwachter was in de haast op zijn helm gaan zitten en deed zo zijn eigen duit in de zak die kakofonie mocht heten.

De Robot kende de weg.

In de Ruimte hoorde niemand hem zingen, maar wie goed keek zag Orion welwillend knikken.

De Grote Beer niet. Die vond het maar herrie.

woensdag 21 februari 2007

12) So schmeckt Berlin.


Bloemen van plastic op een polaroidfoto, een kunstgebit in een tupperware-beker en een manga-held thuis op de bank.







Bij het aanschouwen van de schoonheid die totale verwoesting met zich mee kan brengen werd de Robot overmand door de noodzaak er eens flink vandoor te gaan. De ontroering zou hem te machtig kunnen worden, en bovendien was er niemand om hem in zo’n situatie te troosten.
En een ongetrooste Robot is nou niet bepaald een allemansvriend.

Tegen de achtergrond echter van het pandemonium, Genesis 19 en meer, ontketend door de wilskracht van een oude zeeschuimer, ontwaarde hij de gestalte van de Veldwachter. Bij verder inzoomen bleek hij op zijn schouder de bron van zowel vreugde als verdriet, beiden in magnitude niet te onderschatten, met zich mee te dragen. Zij, wier schoonheid al duizenden tot goddeloze verrukking had gedreven, en vervolgens in een peilloze diepte van niet te stillen honger naar meer had gestort. Hij wilde haar digitaliseren.

De Tijdelijke Flirt had hem herkend, en wuifde allercharmantst. Of de Robot hen niet even mee kon nemen.
O ja, en de Kapitein zit daar ergens, gebaarde ze met een fluwelen hand, een glimlach als een vakantie in Griekenland deed de rest.

De Metalen Mensmachine opende zich, liet een ladder neer, en het drietal nestelde zich in een aantal comfortabele fauteuils op het hoofddek ergens in zijn voorhoofd. Het centrale beeldscherm toonde een ontsnappingsroute, en de status van de warpspoel. Het zag er mooi uit.

De Kapitein had zich voor de gelegenheid van een fraai kostuum met emblemen voorzien en sprak tegen de computer. Snel een longdrink van het een of ander en dan als de bliksem weg hier, voordat de buren kwamen klagen.

De Tijdelijke Flirt had een naam, en de Robot had er een lied van gemaakt. Dat kon prima want het was een hele lange naam. Ook was ze naakt, maar door een handig spel van licht en schaduw was er niemand die het zag.

De Veldwachter verontschuldigde zich uitgebreid bij de Kapitein voor alle onverkwikkelijkheden, en ze schudden elkaar de hand als broeders. Wel ging er bij het loslaten iets mis waardoor de Veldwachter wat pezen in zijn bovenarm verrekte. Gaf niks, even goede vrienden.

Het opstijgen van de Robot was indrukwekkend als altijd, en had al vele schrijvers van fictieve toekomstromans van inspiratie voorzien.

Zijn laarzen braakten rook en vlammen, zijn gloeiende vuisten de pikzwarte hemel tegemoet stuwend. De mensheid had er een toekomst bij.

donderdag 15 februari 2007

11) De toverfluit.


Daar zal uw kind blij mee zijn!










Het ochtendgloren maakte een eind aan de tunnel van Heintje Pik. Lauw en oranje schampte de horizon langs een kegel van licht.
Silhouetten kwamen krakend in beweging. Een ijl en richtingloos lied waaide over de waterige heuvels. Mos en doedelzakken.

Zijn glanzende huid diffuus belicht en dauw omfloerst. Het gonzen van drie gyroscopen als het intro van een requiem.
Zich verheffend boven een dal van zuchtende minnaars overpeinsde hij de blues.
Een musical voor hoeren en verloren zonen. Hij zong uit volle borst. Schalmeien en wat dies meer zij.
Een Fruehlingserwachen.

Bambi draaide zich nog een keer om en keek de jager aan.

Op het bospad een veldwachter, op zijn schouder een exotische bloem, een wolk van glitter en vrolijk klateren. Haar lach als balsem voor de kwetsuren van duizend jaar wanhoop.

Verderop in het dorp een nucleaire catastrofe. De Kapitein omhelsde zijn herwonnen vrijheid. Tot tweemaal toe.

In de verte drie ballen.

woensdag 7 februari 2007

10) Franz!















Ik vergeet alles.


Een fraai gemodelleerde snor, fors en mannelijk, met krullen als ramshoorns. Een wilskrachtige kin en een blik als een adelaar. Met schouders breed en sterk, een ode aan Hercules zijn borstkas.
De armen musculeus en soepel, terwijl zijn handen toch een zekere fijnbesnaardheid toonden en getuigden van een hoogontwikkelde fijne motoriek.
Het lichaam van een Griekse god. Seksualiteit zonder een vulgair moment.
Een klassiek dooraderde penis, stevig maar niet te groot, en benen als tempelzuilen maakten van hem een begeerlijke man op leeftijd.

Het meeste werd aan het oog onttrokken door een glimmend gepoetste helm met een gepolijste bronzen punt en een embleem samengesteld uit aansprekende heraldieke symbolen, en een goed gemodelleerde uniformjas die een doorsnee operettegeneraal handenwringend en tandenknarsend naar de coulissen zou kunnen verwijzen. Knopen als rijksdaalders en epauletten als van een Roemeense groothertog.
Hij droeg zijn kostuum echter met zoveel waardigheid dat eenieder die hem zag bevangen werd door zowel ontzag als bewondering.

Als teken van zijn autoriteit droeg hij een sabel, glimmend en zacht rinkelend bij elke stap. Nimmer gebruikt, maar niemand twijfelde aan de onberispelijke staat van de kling.

Zijn laarzen leken als vanzelf te lopen, en waar hij zijn voetafdruk achterliet bleef de grond nog tien minuten nadampen.

Voor hem op tafel lag een blanco vel papier. Ernaast een vulpen. Een Pelikan T111 (Toledo).

Op eerbiedige afstand van zijn linkerhand stond een vrouwtje. Niet groter dan een wijnglas, maar sierlijk en rank als een zeldzame bloem die onverwacht ’s winters bloeit en de meest dorre tuin weet te verlichten op zelfs de donkerste der dagen. Ze leek welhaast doorschijnend, en de veldwachter was dan ook zichtbaar aangeslagen door dit onverwacht imponerende wezen, dat in heel haar breekbare schoonheid zijn mannelijkheid tot jongensachtige bravoure leek te willen reduceren. Hij hield zich groot, maar de man die ware schoonheid heeft gezien zonder een traan te laten moet nog geboren worden.

Ze keek hem aan met grote bruine ogen. Haar gelaat een medaillon van symmetrie en weemoed. Zo menig hart was al gebroken op dit aambeeld van onbereikbaarheid.
Haar stem een concert als van een zilveren carillon op een eerste lentedag, alsook haar flukse bewegingen die steevast afgerond leken te worden met een wolkje sterrenstof.
Verlamd en hulpeloos bleven de meesten die haar ooit in levende lijve hadden mogen aanschouwen de rest van hun aardse bestaan tevergeefs op zoek naar verlossing. Niet zelden vonden zij deze uiteindelijk toch op de rotsen van een verre vreemde kust, in de armen van een bizarre proto-religie of tijdens een bloedige tweekamp met het zevenkoppig beest.

Ook wist zij met haar vagina bij sommigen een dichterlijk talent aan te spreken, zij het met wisselend succes voor zowel muze als poëet.

Veldwachter Pompiedom schraapte zijn keel met een geluid als van een draaiende molensteen. Hij vatte moed, verloor dan toch weer de strijd, om uiteindelijk na een handvol pogingen, de ogen nat en de handen klam, bijna fluisterend het woord te nemen.

Voorzichtig informeerde hij naar de aard van haar klacht. Het bleek te gaan om geluidsoverlast.

In het cachot opende zich een nieuwe afgrond. Een ijselijke kreet, geslaakt in uiterst primitieve woede raasde door de Boomgaard der Goden. Het Beest rukte aan zijn ketenen. Langzaam ontglipte de bal aan Atlas’ greep.

 

Samen met u online: niemand!

Add to Technorati Favorites